Inleiding
Patanjali
Patanjali schreef over meditatie en contemplatie in de yoga sutra’s. Sutra’s zijn korte spreuken die niet meer dan de draad (sutra) van het verhaal weergeven. Ze zijn dan ook bedoeld om uit het hoofd geleerd te worden. Om ze te begrijpen is uitleg van een leraar of één van de vele commentaren onontbeerlijk. Er zijn 195 sutra’s, verdeeld over vier boekdelen: Samadhi (contemplatie), Sadhana (beoefening), Vibhuti (vermogens) en Kaivalya (verlossing).
Over Patanjali is nagenoeg niets bekend. Hij voltooide zijn werk waarschijnlijk vóór 200 n. Chr.. Het toont duidelijke invloeden van de Upanishads, het Boeddhisme en de Samkhya filosofie. De Samkhya is – net als de koninklijke yoga van Patanjali – één van de zes Indiase wijsgerige scholen (darshana’s = zienswijzen).
Dharana – dhyana – samadhi
Het eerste hoofdstuk van de Yoga Sutra’s behandelt samadhi, het hoogste stadium van de meditatie beoefening. Samadhi (contemplatie) volgt op de beoefening van concentratie (dharana) en meditatie (dhyana). Dat staat in Figuur 1:
- Pratyahara is beheersing van de zintuigen. In een stabiele zithouding met de aandacht op lichaam en de adem gericht wordt de geest minder verstoord door indrukken van buitenaf.
- Dharana betekent concentratie. De aandacht is gericht op het meditatie-object (bv. de adem) maar wordt nog wel onderbroken door gedachten, gevoelens en emoties.
- Dhyana betekent meditatie. De aandacht is ononderbroken gericht op het meditatie-object. Zoals een ononderbroken stroom olie die uit een kannetje wordt gegoten.
- Samadhi is meditatieve absorptie of contemplatie. De geest wordt helder en reflecteert alles in zijn aandachtsveld. Het onderscheid tussen de waarnemer, het waarnemen en het waargenomen meditatie-object vervalt.
Samadhi stadia
Volgens Patanjali zijn er verschillende vormen van samadhi. Dat maakt het niet gemakkelijker. Weinigen die de sutra’s voor het eerst ter hand nemen zullen ervaringen hebben met deze meditatiestadia. Vergevorderde beoefenaars zullen hun ervaringen wellicht niet zo rigoureus willen rubriceren als Patanjali.
Daar komt nog bij dat de uitleg van Patanjali overschaduwd wordt door commentaren die dikwijls vanuit een andere traditie geschreven zijn. Het eerste en beroemdste commentaar is van Vyasa en dateert van een paar honderd jaar later. Vyasa overlaadt de tekst met een begrip als samprajata samadhi, een woordcombinatie die bij Patanjali niet voorkomt. Om maar niet te spreken van Vacaspati Mishra die weer een half millennium later maar liefst vier niveaus van samadhi aan het werk van Patanjali toevoegt1,2
Daarom is het de moeite waard om Patanjali’s sutra’s vanuit de tekst zelf en op zijn eigen merites te verklaren waarbij het latere commentaar even ter zijde wordt gelegd. Hoewel de sutra’s zeer bondig zijn, zijn ze te logisch en te gestructureerd om ze in een ander keurslijf te persen. We gaan er hier vanuit dat sutra’s I:17-28 over verstilling van de geest gaan (nirodhah) en dat samadhi pas daarna wordt uitgelegd (I: 42-45)3.
Wat is yoga?
Figuur 2 vat het hele eerste hoofdstuk samen.
Maar we bekijken eerst de sutra’s waar het begrip yoga uit de doeken wordt gedaan:
I:2 yogah citta vrtti nirodhah
I:3 tada drastuh svarupe avasthanam
I:4 vrtti sarupyam itaratra
Yoga is het verstillen van de wervelingen in de geest. Dan verblijft zuiver gewaarzijn in zijn ware aard. Op andere momenten neemt gewaarzijn de vorm van de wervelingen aan.
In beeldspraak: onze geest wordt beheerst door gevoelen, emoties en gedachtegolven. Wij identificeren ons met deze gedachtegolven. Maar in werkelijkheid zijn wij niet deze onrustige golven maar een oceaan van rust. De golven verhinderen echter dat wij dit zien. De valse identificatie met de golven van de geest is de bron van ons lijden en ongeluk.
Zouden wij door meditatie de wervelingen kunnen kalmeren, dan zou onze geest zo transparant worden als een juweel. Dan reflecteert onze geest een zuiver gewaarzijn dat altijd onder de wervelingen aanwezig is. De beleving hiervan is een bron van groot geluk en doet ons de werkelijkheid zien zoals zij werkelijk is, ongekleurd door de wervelingen van de geest. Deze ervaring van zuiver gewaarzijn is de bron van de hoogste gelukzaligheid, niet het najagen van materieel bezit of van persoonlijk geluk.
Gedachtegolven
Patanjali geeft aan dat er vijf soorten wervelingen zijn: juiste kennis, onjuiste kennis, verbeelding, slaap en het geheugen (I:6). Deze wervelingen zijn pijnlijk of niet pijnlijk, waarbij pijnlijke gedachten betrekking hebben op onwetendheid, egoïsme, voorkeur, afkeur of overlevingsdrang (II:3). Dit zijn de vijf smartvolle belemmeringen op het pad (klesha’s).
De wervelingen kunnen slechts gekalmeerd worden door beoefening en onthechting (I:12). De beoefening moet gedurende lange tijd, ononderbroken en met toewijding plaats vinden (I:14). Onthechting betekent vrij zijn van de begeerte voor de objecten van onze zintuigen (I:15).
Met andere woorden, om de geest te verstillen moeten we langdurig oefenen. Steeds maar weer bereid zijn om de aandacht te vestigen op ons meditatieobject. Daarbij handhaven we zo veel mogelijk een houding van onthechting. We reageren zo min mogelijk op de wervelingen die zich aandienen. De wervelingen komen voort uit onze zintuiglijke indrukken of uit ons geheugen. In de hoogste staat van onthechting bereiken we zuiver gewaarzijn, een gewaarzijn dat vrij is van de fundamentele eigenschappen van de natuur (I:16). Zuiver gewaarzijn (purusa) heeft dus geen eigenschappen – geen inertie, activiteit of helderheid (guna’s). Die eigenschappen behoren immers tot de natuur, de veranderlijke oergrond van de werkelijkheid (prakriti). Zie Figuur 3:
Patanjali hangt dus een duale visie van de werkelijkheid aan. Zuiver gewaarzijn (purusha) en de veranderlijke werkelijkheid (prakriti) zijn twee. Dit in tegenstelling tot nonduale stromingen zoals de Vedanta (“niet-twee”) en het Kashmir Shaivisme.
Het proces van verstilling
In het begin worden onze pogingen tot meditatie en verstilling begeleid door denken, (vitarka), beschouwen (vitarka), geluksgevoelens (ananda) en het gevoel een “ik” te zijn (asmita). Vitarka refereert aan eenvoudige gedachten terwijl vicara beschouwen, reflectie of overdenken betekent. Tijdens meditatie treden er gedachten op. Een eerste gedachte zou men aanvangsgedachte kunnen noemen (vitarka). Doordenken over deze eerste gedachte is dan een uitwerkingsgedachte (vicara). Bijvoorbeeld, “ik ga vanavond naar yogales” als eerste gedachte, gevolgd door “waar ligt mijn matje?” of “heb ik nog tijd om te eten?” als uitwerkingsgedachten.
I:17 vitarka vichara ananda asmita rupa anugamat samprajnatah
Wij vertalen samprajanatah eenvoudigweg als cognitieve processen. We volgen dus niet het spoor van Vyasa en andere commentatoren die deze sutra’s als een stadium van contemplatie beschouwen – samprajnata samadhi.
Tijdens de meditatie worden deze cognitieve processen al wat verfijnder dan onze alledaagse gedachten. Door verdere beoefening raakt de geest nog meer verstild. Dan vervallen ook de cognitieve processen, de geest wordt gelijkmoediger, misschien zelfs gelukzalig (ananda). Het gevoel van individualiteit raakt meer en meer op de achtergrond (asmita). Er blijven slecht slechts latente indrukken in het geheugen over (samskara’s).
I:18 virama pratyaya abhyasa purvah samskara sesah anyah
Het begrip samskara verdient een nadere uitleg. Volgens Patanjali laat iedere gedachte en iedere handeling een indruk na in het geheugen (samskara). Die indrukken kunnen later weer naar boven komen en onze huidige gedachten en handelingen beïnvloeden. Deze cyclus van oorzaak en gevolg (karma) bindt ons. Vooral als we verstrikt zijn in gewoontepatronen (vasana’s). Zodra de cognitieve processen verstillen worden er geen nieuwe samskara’s aan het geheugen toegevoegd. Reeds bestaande samskara’s worden door onthechting afgezwakt. Hierdoor wordt de geest steeds transparanter zodat hij zich uiteindelijk als zuiver gewaarzijn openbaart.
Meditatiemethodes
We doorlopen de sutra’s die volgen in kort bestek. Op het spirituele pad is een flinke dosis vertrouwen, deugd, aandacht, meditatieve absorptie en wijsheid vereist (I:20). Gelukkig vertelt Patanjali ons dat het einddoel altijd nabij is (I:21). Zuiver gewaarzijn bevindt zich immers altijd onder de wervelingen van de geest. De geest kan ook kalmeren als we ons richten op het ideaal van zuiver gewaarzijn (Ishvara), gesymboliseerd door het woord Om (I:23-29). Dit is een soort yogische godheid, waardoor we kunnen stellen dat Patanjali ook theïstisch geïnterpreteerd kan worden. Dit theïsme is dan wel heel abstract want Ishvara is een vorm van zuiver gewaarzijn (purusha) en staat geheel los van oorzaak en gevolg.
Uiteraard komen we hindernissen tegen op het spirituele pad, zoals ziekte, luiheid, en twijfel (I:30). Tijdens de meditatie voelen we dit als lijden, frustratie en rusteloosheid in houding en ademhaling (I:31). We kunnen de obstakels overwinnen met meditatie. Daar toe presenteert Patanjali zeven meditatiemethodes zoals concentratie op de leegtepauze na de uitademing (I:34). Uiteindelijk laat hij je zelfs vrij om op ieder gewenst object te mediteren (I:39). Patanjali’s yoga is dus heel tolerant tegenover andere tradities. Door langdurige en toegewijde meditatie kun je een volgend stadium – dat van contemplatie gaan beleven.
Contemplaties
Samapatti
Als de wervelingen van de geest verminderen, dan verschijnt er een heldere manier van waarnemen (samapatti). De geest wordt helder als een juweel en reflecteert alles in zijn aandachtsveld – het waarnemen, de waarnemer en dat wat waargenomen wordt. Terugvallend op de metafoor van het water: de golven verdwijnen en het wateroppervlak wordt zo helder en gelijkmatig dat alles zuiver gereflecteerd wordt.
I -41 ksina vritteh abhijatasya iva maneh grahitri grahana grahyesu tatstha tadanjanata samapattih
Het woord samapatti betekent letterlijk “samenvloeien” en wordt ook wel vertaald als absorptie of contemplatie. In deze toestand verdwijnt het onderscheid tussen subject, object en het waarnemen zelf. Kijkend naar een cipres in de tuin is er geen boom en geen “ik” maar slechts zuivere waarneming. Het geziene en de ziener vervallen; er is slechts het zien.
Zo komen we dan uit bij de contemplatiestadia (samadhi) van Patanjali. De eerste vier zijn vormen van absorptie of contemplatie met een object (I:42-45):
- sarvitarka samadhi – absorptie in grofstoffelijke objecten met gedachten
- nirvitarka samadhi – idem, zonder gedachten
- savicara samadhi – absorptie in subtiele objecten met beschouwen
- nirvicara samadhi – idem, zonder beschouwen
Absorptie in grofstoffelijke objecten
In de woorden van Patanjali zijn dit absorpties met “zaad”, sabija samadhi (I:46). Niet alleen omdat er sprake is van een object, maar ook omdat er nog steeds samskara’s aanwezig zijn. De contemplatie wordt beïnvloed door het geheugen en laat zelf ook indrukken achter in het geheugen. Het zijn vier opeenvolgende stadia die steeds verfijnder worden.
Bij savitarka samadhi zijn we gewaar van het object, zijn naam en zijn eigenschappen. Bijvoorbeeld, tijdens de contemplatie van een kaarsvlam weten dat er een kaars is, genaamd “kaars” met de eigenschappen van licht en warmte. Slechts in een volgend stadium vervallen de gedachten (nirvitarka samadhi). De kaars verschijnt dan in zijn ware gedaante voor de geest, ongekleurd door mentale activiteit.
Absorptie in subtiele objecten
Hetzelfde geldt voor subtiele objecten. En hoewel Patanjali hier geen definitie van geeft mogen we aannemen dat grof en subtiel respectievelijk over materiële en immateriële zaken gaan. Onder materiële zaken valt alles wat tastbaar, zichtbaar en met de zintuigen waargenomen kan worden, zoals het voorbeeld van de kaars hierboven. Omdat de lagere geest (manas) ook als zintuig gezien wordt vallen ook alle gedachtegolven hieronder. Onder immateriële zaken vallen de subtiele indrukken van de zintuigen (tanmâtras). Om het onderscheid tussen grof en subtiel te onderstrepen heeft Patanjali het respectievelijk over gedachten (grof) en beschouwen (subtiel). Contemplatie met beschouwen is savicara samadhi. Als alle mentale processen naar de achtergrond verdwijnen dan wordt het een contemplatie zonder beschouwen (nirvicara samadhi).
Zelfs de meest verfijnde objecten kunnen zo teruggeleid worden tot de vormloze grond van hun bestaan (I:45). De meest verfijnde objecten zijn ons bewustzijn van de zintuigen, ons intellect en onze individualiteit. De vormloze grond van hun bestaan is prakriti (Figuur 3). Met andere woorden, als we onze mentale processen contemplatief beschouwen, dan ontdekken we dat ze veranderlijk en zelfloos zijn, waardoor ze hun macht verliezen.
Lumineus bewustzijn
Door een ongehinderde stroom van nirvicara samadhi wordt het innerlijk verlicht (I:47). Aanhoudende gedachteloze contemplatie verstilt de geest en maakt hem transparant en lumineus. Deze helderheid wordt niet langer verstoord door onze zintuigen, gedachten, of het gevoel een individu te zijn (II:6). De wijsheid (prajna) die uit deze helderheid voortkomt is onfeilbaar, van een geheel andere functionaliteit dan de wijsheid verkregen uit geschriften of door redenering (I:48-49). Deze transcendente wijsheid onthult het onderscheid tussen de geest en zuiver gewaarzijn volgens de definitie van de eerste sutra’s (I:2-4). Door het stilvallen van alle mentale processen reflecteert de geest zuiver gewaarzijn. Zuiver gewaarzijn (purusa), verblijft dan in zijn ware aard. Al het andere behoort tot de natuur (prakriti). Alle zintuiglijke indrukken, gedachten, het gevoel van individualiteit en zelfs het intellect zijn niets anders dan bewegingen in de geest.
De transcendente wijsheid veroorzaakt haar eigen sporen in het geheugen (samskara) die de andere geheugensporen versperren. Als zelfs de uit wijsheid geboren geheugensporen tot stilstand komen, dan is het hoogste stadium van contemplatie bereikt (I:50-51):
- nirbija samadhi – absorptie zonder zaad
Deze vorm van contemplatie brengt geen verdere geheugenindrukken voort (I:51). Daardoor wordt het lijden aan die geheugenindrukken beëindigd.
Bevrijding
In het vierde hoofdstuk volgt nog een laatste stap, dharma-meghah-samadhi genaamd (IV:29). Hier wordt de schijnbare continuïteit van de tijdsbeleving afgebroken. De ervaring blijft geen continuüm te zijn maar bestaat uit discrete ervaringsmomenten (dharma’s). In plaats van een onafgebroken film ziet men een opeenvolging van discrete frames3. Deze frames of ervaringsmomenten blijken veranderlijk te zijn en zonder enige substantie. Wat overblijft is zuiver gewaarzijn. En zuiver gewaarzijn is vrij van alle attributen van de natuur. Het lijden stopt simpelweg omdat de guna’s, klesha’s en samskara’s wegvallen. De werkelijkheid dient zich aan zoals hij is – veranderlijk en zelfloos – waardoor onwetendheid verdwijnt. De bevrijding (kaivalya) is bereikt (IV:34).
De meditatie van Peter
Laten we deze theoretische beschouwing op een lichte manier afsluiten. Een van mijn yogadocenten had het ooit over een begaafde yogaleerling Peter4. Deze jongeman merkte in zijn allereerste yogales al dat de spanningen in zijn lichaam afnamen en dat zijn ademhaling vrij en ruimtelijk werd. Het verhaal vertelt echter niets over Peters eerste meditatielessen. Hoe zouden die verlopen zijn?
Peter kwam voor het eerst in aanraking met meditatie tijdens de yogalessen. Daarvoor had hij zelf pogingen gedaan om Vivekananda’s boek over raja yoga te begrijpen maar dat viel niet mee. Hij had ook wel eens over Transcendente Meditatie gehoord. Maar hij vond die geheime mantra’s en reclame over levitatie veel te zweverig. Wat een geluk dat hij een spiritueel leraar tegenkwam die alles duidelijk wist uit te leggen. Meditatie ging dus over een stabiele zithouding en aandacht voor de ademhaling. Daar was helemaal niets zweverigs aan! Neen, de pijn van langere tijd op een kussen zitten was zelfs heel concreet.
Een verstrooide geest
En Peter kwam al ras tot nog een ontdekking. Hij werd voortdurend afgeleid. Zijn opdracht was om van 1 tot 10 te tellen, een tel bij iedere uitademing. Maar in het begin kwam hij niet eens tot 10. Het leek wel of er een dronken aap in zijn geest zat die ook nog eens door een schorpioen was gebeten. Zo werd Peter overspoeld door indrukken, plannen, gedachten, oordelen over zijn gedachten, oordelen over het oordelen, enzovoort.
De leraar stelde hem gerust en zei dat dit heel normaal was. In het dagelijks leven is de geest meestal rusteloos en verstrooid (ksipta). Onze gedachten vliegen heen en weer. Het ene moment zijn we koffie aan het zetten, het volgende moment plannen we onze vakantie en dan herinneren we ons dat we gisteren de trein gemist hebben. Of de geest is domweg bedwelmd of suf (mudha) alsof we te veel gedronken hebben of omvallen van de slaap. Neen, aandachtige momenten zijn schaars.
Een afgeleide geest
Na verloop van tijd lukte het Peter wel om vaker tot 10 te tellen. De leraar zei dat hij toen de adem kon gaan volgen, de adembeweging te observeren zonder tellen. Maar hoe moest dit nu weer? Voordat Peter het wist was hij de adem aan het vertragen of versnellen. Simpelweg getuige zijn van de adem was niet gemakkelijk! Na veel oefenen ging het Peter wat beter af. Maar ook toen werd hij nog steeds afgeleid. De leraar had het over een afgeleide geest (viksipta). Vergeleken met de verstrooide geest is er wel vooruitgang want er is wel een aandachtspunt hoewel de geest dit vaak kwijt raak. Later kwam er een tijd waarop Peter zijn adem wat langer kon volgen. Hij kon zelfs zeggen “het ademt”, want zijn “ik” hield zich er niet zo veel meer mee bezig.
Samskara’s
Vanuit die relatieve rust werd Peter opeens overvallen door allerlei herinneringen. Zaken die hij al lang was vergeten en ook heel pijnlijke herinneringen uit zijn jeugd. De leraar vertelde hem dat meditatie soms op het wassen van vieze sokken lijkt. Er komt in het begin veel stank en grauw waswater boven drijven. Na verloop van tijd zou het allemaal minder worden. Meditatie zou de pijn van meditatie zelf genezen, want aandacht heelt. Ja, die leraar had makkelijk praten! Het was allemaal zeer pijnlijk, al dat verdriet en al die woede. Soms hield Peter het niet meer en stond hij op om zijn meditatiekussen in de hoek te smijten.
Ga maar door
Doorgaan met mediteren vergde echt heldenmoed. Waren het nieuwsgierigheid, vertrouwen of de wens om met het verleden af te rekenen die Peter steeds weer naar het kussen brachten? Na een paar moeilijke maanden werd zijn meditatie wat gemakkelijker. Peter voelde dat zijn adem steeds kalmer werd. Hij begon ook het verband te zien tussen de adem en zijn gedachten en emoties. En hoe moeilijke gedachten ook lichamelijke reacties konden veroorzaken, zelfs wel die pijn in zijn schouders. Dat begon hem ook op te vallen tijdens zijn werk op kantoor. En hij ontdekte dat de adem hierin een bondgenoot kon zijn. Even rustig doorademen en er kwam iets meer afstand en relativering. Peter, die echt wel een heethoofd kon zijn, werd er zelfs een wat rustiger mens van.
Maar toen was hij inmiddels al een paar jaar verder. Hij merkte op dat zijn leven wat ruimer leek te voelen. Peter had aan zijn gedachten altijd een groot belang toegekend (“ik denk, dus ik ben”) maar zijn gedachten bleken veranderlijk te zijn en leken dus minder belangrijk. Het was alsof zijn leven gedragen werd door een ruimere levensenergie. Hij kon dit gevoel overigens niet zo goed beschrijven.
Eenpuntige concentratie
De leraar vertelde hem over eenpuntige concentratie (ekagrata). De eenpuntige geest is volkomen aandachtig aanwezig in het hier en nu. De geest is bijvoorbeeld geconcentreerd op een kruiswoordpuzzel, gaat helemaal op in het luisteren tijdens een gesprek met een vriend of is volkomen aanwezig bij het komen en gaan van de ademstroom. Peter merkte dat zijn meditatie moeiteloos werd, vooral als hij steevast tweemaal per dag op het kussen ging zitten. Het koste hem minder inspanning, het ging bijna vanzelf. Bij het volgen van de adem werd hij minder afgeleid. Gedachten werden tere flarden op de achtergrond. Er was nog maar een vaag besef dat hij, Peter, op het kussen zat. En wat eens een grove beweging van de buikwand was werd een fijnzinnige adembeweging. Het leek op de beweging van een ademenergie die onder de adem leeft. Zijn geest werd helder, rustig en zonder beroering.
Uiteindelijk voelde Peter slechts die verfijnde ademenergie. De adem in de adem. Zijn adem werd zo verfijnd dat de verschillen tussen in- en uitademing leken te verdwijnen. Er was slecht het minuscule ritme van de adembeweging. Er was geen Peter, er was geen adem, er was slechts deze deining. Hij was de deining, één met de deining. Er was alleen maar dit. De leraar sprak voorzichtig over samadhi. Er was geen denken, geen beschouwen, geen Peter maar slechts een gevoel van aanwezigheid.
Ervaring van eenheid
Niet lang daar na ging Peter op een vroege herfstmorgen de bladeren in zijn tuin aanharken. De ochtend was jong en er hing een mistige stilte in de lucht. Omdat het weekend was had hij ’s ochtends langer kunnen mediteren. Hij harkte de roestkleurige bladeren bijeen en verwerkte ze in een vuurtje achter in de tuin. Hij was één met de hark in zijn handen en de krassende bewegingen door het gazon. Plotsklaps spatte een tak uiteen in de vuurhaard. En Peter stond daardoor aan de grond genageld. De wereld leek helder, vredig en lumineus. Zijn hele omgeving versmolt tot één tijdloos en gelukzalig moment. Hij ging volledig op in de wereld. Peter wist niet hoe lang dit duurde. Wat hij zich wel realiseerde is dat dit een vorm van bevrijdend inzicht was. Hij spoedde zich naar binnen, naar zijn boekenkast en greep alle mogelijke versies van de Yoga Sutra’s. Hartranft, Feuerstein, Satyananda, Stiles, Taimni, allemaal. Hij liep er mee naar buiten en gooide ze op het knappende vuur5. Het vuur vlamde op en transformeerde de woorden tot as. Alle woorden waren overbodig. Zijn leraar zei: het is slechts een cadeautje op het spirituele pad. Ga door met zitten, met houthakken en water halen. Peter dacht: maar dan wel van uit dit nieuwe perspectief.
Voetnoten en referenties
- Feuerstein, G., The Yoga Tradition, Hohm Press, Prescott, 1998 ↩︎
- Hartranft, C., The Yoga Sutra of Patanjali, Shambhala, 2003. ↩︎
- Connoly, P. “Phenomenological Exegesis and Patanjali’s Yoga Sutras”, in Aspects of Religion: Essays in Honor of Lilian Smart, Masefield P and Wiebe D (eds), Peter Lang, NY. ↩︎
- Zondervan, K. Yoga volgens de Kashmir methode, Trika, Aduard, 1996. ↩︎
- Sekida, K., Two Zen Classics, Shambala 2005, p 93: Tokusan (Te-shan, 780-865) verbrandt al zijn aantekeningen over de Diamant Sutra bij het bereiken van groot inzicht. ↩︎
- Stiles, M, Yoga Sutras of Patanjali, Red Wheel/Weiser, 2002.
- Swami Jnaneshvara Bharati, Yoga Sutras of Patanjali – interpretative translation, www.swamij.com.
- Swami Hariharananda Aranya, Yoga Philosophy of Patanjali, Albany, 1983.
- Isherwood, C & Swami Prabhavananda, How to Know God – The Yoga Aforisms of Patanjali, Vedanta Press, 1953.
- Johnsen, L., “Samadhi, knowing it when you see it”, Yoga Journal Nov/Dec 1987, pp 79-80.
- Goyeche, J.R.M., “Yoga as prevention and therapy for drug abuse”, Yoga Journal Mar/Apr 1976, pp 17-18.